Dit najaar levert Statoil voor de kust van Schotland een windmolenpark op met slechts vijf turbines. De 30 megawatt die ze aan stroom gaan produceren, spreekt ook al niet tot de verbeelding. Toch kijkt de hele offshore-wereld vol belangstelling mee. Het pilotproject is namelijk bijzonder doordat de windmolens drijven. Dat is nog niet eerder vertoond.
Statoil lanceerde Hywind, het idee van drijvende windmolens, al achttien jaar geleden. Op locaties waar de zeebodem te diep is voor vaste funderingen, kan op deze manier alsnog een windmolenpark worden gerealiseerd.
Dat vergroot de mogelijkheden. Nu is de geschikte zeediepte tussen de 20 en 50 meter. Buchan Deep, een winderige een daardoor aantrekkelijke locatie, bij het Schotse Peterhead is rond de 100 meter diep.
In 2009 deed Statoil al een geslaagde pilot met één turbine, bij het eiland Karmoy in Noorwegen. De bouwkosten zijn sindsdien met 60 tot 70 procent afgenomen, aldus het Noorse bedrijf. Dat denkt dat de kosten nog eens 40 tot 50 procent verminderd kunnen worden.
Statoil heeft de turbines voor Peterhead aan land in elkaar gezet en op een drijflichaam gemonteerd. Vervolgens zijn ze naar de locatie, 25 kilometer van de kust, gesleept. Daar worden ze nu aan de zeebodem verankerd.
Als diepzeelocaties dankzij de Hywind-techniek ontgonnen kunnen worden, vergroot daarmee het potentieel van windenergie met sprongen. Volgens Statoil is 80 procent van de geschikte locaties te diep voor vaste turbines. In de Verenigde Staten en Japan bijvoorbeeld loopt de zeebodem snel af; daardoor zijn er weinig plekken voorhanden. Met drijvende windmolenparken verwachten de Noren dat windenergieproductie in die landen de komende jaren kan groeien.